Het luchtdicht afplakken van de houten gevelelementen na montage op de bouw is volgens de hoofdaannemer onderdeel van het overeengekomen werk, want noodzakelijk om de vereiste qv;10-waarde te halen. De onderaannemer ziet het als meerwerk. De arbiter oordeelt.
Tijdens de montage van de houten gevelelementen van een kantoorpand ontstaat er discussie tussen hoofd- en onderaannemer. De onderaannemer koppelt de elementen – plaatwerk, houten frame en PE-folie aan de buitenzijde – ter plaatse aan elkaar en aan de vloer en werkt de naden af met PUR.
Het meetbureau dat namens de hoofdaannemer is ingeschakeld om te beoordelen of de luchtdichtheidseis wordt gehaald, vindt dit onvoldoende. Het is – zo stelt men – voor een qv;10-waarde van 0,20 nodig de naden en aansluitingen af te plakken. Dat geldt ook voor de aansluitingen tussen de elementen en de aluminium kozijnen die naderhand zijn geplaatst.
De onderaannemer wil dit alles wel doen, maar dan als meerwerk. De hoofdaannemer voert het afplakken vervolgens zelf uit – voor een bedrag van 33.740,55 euro – en betaalt een aantal facturen van de onderaannemer niet. De onderaannemer is daarom de partij die naar de Raad van Arbitrage stapt.
Omschrijving
De arbiter achterhaalt hoe de bouw is gegaan en wat is gecommuniceerd. Het enige onderdeel uit het bestek dat de onderaannemer heeft gekregen, zegt over de montage van de gevelelementen: “Afdichting: conform berekeningen leverancier en principedetails van de architect. Luchtdichtheid: qv;10-waarde max. 0,20 L/s/m2”.
In de inkoopchecklist wordt die qv;10-waarde ook genoemd en over de ruimte tussen de elementen onderling en omliggend werk wordt opgemerkt: “Luchtdicht aan- en afwerken, incl. levering PUR etc…”.
Gebouw als geheel
De arbiter zegt tijdens de zitting dat de voorgeschreven qv;10-waarde níét betekent dat het gebouw volledig luchtdicht moet zijn, maar dat deze de mate van luchtdoorlatendheid aangeeft. De eis geldt bovendien voor het gebouw als geheel en kan niet worden gesteld aan losse elementen daarvan. Ofwel: als de hoofdaannemer (en diens opdrachtgever) een eis hadden willen stellen aan de luchtdichtheid van de houten gevelelementen, dan hadden ze een andere eis en bepalingsmethode moeten voorschrijven.
De omschrijving in de inkoopchecklist – “levering PUR, etc.” – is ook te mager om ervan uit te gaan dat de onderaannemer hieruit had moeten opmaken dat het bedrijf alle naden moest afplakken. Het is daarnaast ongebruikelijk om het luchtdicht afplakken van kozijnen die ná montage van de gevelelementen zijn geplaatst als onderdeel van het werk van de onderaannemer te beschouwen. Dat had dan ook specifiek moeten worden omschreven.
Oordeel
Kortom: de onderaannemer heeft voldaan aan de overeenkomst en de eisen van goed en deugdelijk werk, oordeelt de arbiter. Eén punt: de arbiter heeft gezien dat de PE-folie niet is doorgezet in de dagkanten van de houten gevelelementen, wat gebruikelijk is. Nu dat niet is uitgevoerd, moet hier wél wat extra worden afgeplakt door de onderaannemer. De arbiter schat de kosten hiervan op 1.500 euro.
De hoofdaannemer moet de openstaande facturen betalen (vermeerderd met de wettelijke handelsrente), waarbij de 1.500 euro wordt verrekend. Daarnaast draait de hoofdaannemer op voor de proceskosten à 6.913,00 euro.
Dit artikel is gepubliceerd in Aannemer 06-2022.
Lees ook deze artikelen naar aanleiding van uitspraken van de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen.
Discussie zien we graag op Aannemervak, maar wel met respect voor elkaar. Wij vragen daarom om onder volledige naam te reageren. Lees onze andere regels voor discussie hier. Met het plaatsen van een reactie verklaart u zich akkoord met deze regels.